Over de onderwijsnota’s lekte al heel wat in de media, waardoor onderwijsvakbonden en koepels ongerust zijn over de veranderingen die een vooralsnog voorwaardelijke regering van de N-VA, Vooruit en cd&v zou doorvoeren. “Ik betreur dat”, zegt Daniëls. “Die lekken die in de kranten verschenen, zijn halve flarden van zaken die soms door de ene of de andere geopperd werden, maar niet de finale tekst zijn. Daar werken we nog volop aan. Maar blijkbaar willen sommige partijen, of organisaties met banden met bepaalde partijen, op die manier de druk wat verhogen. Ik denk dat dat meer kwaad dan goed doet, zowel voor de onderhandelingen als voor de leerkrachten en ons onderwijs.”

Wat is uw boodschap dan voor die ongeruste leerkrachten en vakbonden?

Koen: “Dat we ons echt wel willen richten op de kernpunten: onderwijskwaliteit naar boven en lerarentekort oplossen. Op het einde van vorig schooljaar hebben een aantal onderwijsvakbonden betoogd tegen een adviesrapport van een onafhankelijke commissie, waar geen beleidsdaden aan vasthingen. Eén vakbond, COV, heeft daar niet aan meegedaan. Dat vond ik toen van die vakbond een volwassen reactie, want er was niets. Ik hoop dat in deze de vakbonden ook zullen kijken naar alles wat in het uiteindelijke akkoord zal zitten. En vooral: we hebben een lerarentekort. Dus we moeten inspanningen doen, niet alleen om leerkrachten aan te trekken, maar ook om ze te houden. En dan gaat het ook over het comfort van leerkrachten en lokaal HR-beleid van de scholen. Ook planlast is er een grote brok van. Maar we moeten het ook hebben over ouderlijke verantwoordelijkheid, want daar bijten leerkrachten en directies hun tanden vandaag op stuk.”

U zegt specifiek ‘leerkrachten houden’.

Koen: “We moeten zorgen dat er meer bijkomen. Maar ik zeg ook specifiek ‘houden’, omdat dat de eerste stap is om dat tekort in te dijken en ervoor te zorgen dat diegenen die al in het onderwijs werken, daar ook blijven. Net zoals wie kiest voor de lerarenopleiding, ook effectief een kwalitatieve leraar wordt en blijft. Dat vind ik belangrijk. Ik ben zelf leerkracht geweest en heb met enorm veel leerkrachten gesproken: voor hen gaat het vaak over respect. De leerling en zijn ouders moeten respect hebben voor de leraar en daarom hameren we op die ouderlijke verantwoordelijkheid. Maar ook het beleid moet de leerkracht respecteren.”

En het beleid, dat zijn jullie?

Koen: “Je hebt het overheidsbeleid: minister, parlement en regering. Maar je hebt ook het beleid van de koepel, met de leerplannen en de pedagogische wenken. En dan heb je nog eens het HR-beleid van de school waar de leerkracht werkt. En al te vaak wordt alles op één hoop gegooid en doet men alsof de overheid alles kan oplossen.”

“Ik geef een concreet voorbeeld: je moet van elke leerling een volledig in volzinnen uitgeschreven document bijhouden. Maar wij vragen dat helemaal niet, noch minister Weyts, noch het parlement, noch de Vlaamse Regering, noch de onderwijsinspectie. Het kan dat je dat moet doen, maar dan is dat een keuze van de lokale inrichtende macht: de directeur. Ik vind dan ook dat die het lef moet hebben om daar voor uit te komen dat zij dat vragen. En als leerkrachten dat een meerwaarde vinden voor hun lespraktijk en hun leerlingen, dan kan dat. Maar doe dat in overleg en erken de professionaliteit van leerkrachten.”

Vindt u dat de overheid paal en perk moet kunnen stellen aan dergelijke eisen van directeurs en koepels?

Koen: “Dat is voor mij zeer belangrijk. Maar de vrijheid van onderwijs is voor mij de vrijheid in hoofde van de leerkracht en in hoofde van de individuele school. Maar het doel moet altijd zijn: een goede onderwijskwaliteit en een professionele omgeving voor leerkrachten. Die vrijheid van onderwijs wordt vandaag nog te vaak gebruikt om andere doelen te dienen dan de kwaliteit en de tevredenheid van de leerkrachten.”

“Om nieuwe leerkrachten aan te trekken, moeten we er in de eerste plaats voor zorgen dat de bestaande leerkrachten willen blijven. Daarom heb ik er altijd voor gepleit dat directies exitgesprekken moeten doen als leerkrachten stoppen, om te weten te komen waarom ze ermee ophouden, zowel als ze stoppen met de job of stoppen in die specifieke school en naar een andere gaan. Dat is toch cruciale informatie om als school mee aan de slag te gaan. Dat is HR-beleid. Daar kunnen wij vanuit Brussel helaas niets aan doen, want als we dat opperen, zijn er onmiddellijk een aantal groepen die ons van staatspedagogiek betichten. Maar je moet toch willen weten waarom een leerkracht stopt?”

“Ik wil toch nog een kleine nuance aanbrengen rond dat lerarentekort. Vorige week ben ik de boeken van mijn kinderen gaan halen en toen vroeg ik of er op hun school een tekort was. Ja: een halftijdse muziekdocent en een halftijdse godsdienstleerkracht. Op een school van 2.000 leerlingen valt dat goed mee. Er zijn andere scholen, soms met nog meer leerlingen, die veel grotere tekorten hebben. En dan moet je je de vraag durven stellen waaraan dat ligt. Waarom kampt de ene school niet of minder en de andere school meer met een tekort? Als ik nu hoor dat er een school in Leuven Arabisch gaat aanbieden en dat leerkrachten dat niet op voorhand wisten, dan zou het geen wonder zijn als zij plots met wat vertrekkers zitten.”

Vindt u dat een goed idee van die school?

Koen: “Het is niet de minister, niet het parlement, niet de regering, maar de school die deze keuze maakt. Kan de school die keuze maken? Ja. Is dat een wijze keuze? Als die volledig gedragen is bij uw leerlingen, leerkrachten en personeel, zou dat een wijze keuze kunnen zijn. Maar als ik nu al die reacties lees, vrees ik dat dat een ‘top-down’-beslissing is geweest.”

Is er wel echte vrijheid van onderwijs in Vlaanderen? De N-VA verzet zich bijvoorbeeld erg vaak tegen de erkenning van islamitische scholen en uit die hoek hoor je geregeld: ‘Er is geen vrijheid van onderwijs, wij kunnen nooit opstarten.’

Koen: “Waar wij ons vooral zorgen over maken, is vanuit welke intentie een school opgericht wordt. En dan zijn er toch een aantal keren geweest dat wij zowel bij bestuurders van de school, maar ook in geldstromen, sterke politieke en andere banden ontdekten. Zo werd duidelijk dat niet zozeer de idee om kinderen maximaal in een Vlaamse context op te leiden, om in Vlaanderen te wonen en te werken, de prioriteit was. Vanaf het moment dat die zaken of de gelijkheid tussen man en vrouw, de scheiding tussen kerk en staat en de mensenrechten op de helling komen te staan, zeggen wij ‘neen’. Daar gaan wij de kinderen en de Vlaamse maatschappij geen goed mee doen.”

Is het überhaupt nog van deze tijd om onderwijs vanuit een godsdienst te organiseren?

Koen: “De tijd evolueert, maar Vlaanderen is wel geworteld in de katholieke traditie. Hoe je het ook draait of keert, onze normen en waarden hebben een bepaalde context. Op zich is er niets mis met onderwijs gestoeld op levensbeschouwing. Maar je kan je levensbeschouwing niet gebruiken als argument om bepaalde zaken die belangrijk zijn voor de onderwijskwaliteit niet te doceren. Per slot van rekening is het de Vlaamse belastingbetaler die het betaalt.”

De drempels om zelf een school op te richten buiten de koepels, zijn ook relatief groot.

Koen: “Ja, maar bijvoorbeeld bij de LAB-scholen zien we dat het wel lukt. Ik denk ook dat het belangrijk is dat er drempels zijn. We betalen alle leerkrachten en directies, dus dat is al niet min. We gaan ook subsidiëren. En het laatste is volgens mij een belangrijk punt: als je als overheid zegt dat het oké is, moet je ook aan de ouders kunnen garanderen dat het effectief oké is en hun kinderen daar een rechtsgeldig en kwalitatief diploma krijgen. En vandaag in onze complexe maatschappij, met de vele uitdagingen die er zijn, vind ik wel dat er bepaalde voorwaarden mogen zijn vooraleer iemand een school mag oprichten.”

Bent u in principe voor leerplicht of schoolplicht?

Koen: “In de feiten is leerplicht in Vlaanderen naar school gaan. Een minieme minderheid van de leerlingen doet dat niet. Het doel is die kinderen onderwijs te laten genieten en dat is zowel voor zichzelf als voor de leerkrachten in de volgende jaren belangrijk. Vraag is of die ouders anders gaan reageren op leerplicht of schoolplicht. We moeten ouders wel prikkels geven om hun kind al vroeger naar de kleuterschool te sturen. In ons verkiezingsprogramma werd de leerplichtleeftijd ook verlaagd tot drie jaar. Als je gaat naar een systeem van schoolplicht, krijg je ook een heel andere constellatie en debatten, met uitzonderingen die ingevoerd moeten worden, bijvoorbeeld voor zieke kinderen.”

Er is geregeld discussie over wat er precies tot het takenpakket van het onderwijs behoort.

Koen: “Eender welk probleem dat zich voordoet in de maatschappij, telkens horen we dat het onderwijs het moet het oplossen. Er gebeuren tragische ongevallen aan de Vlaamse kust en het onderwijs moet iedereen leren zwemmen in open water. Gaan we iedereen uit Limburg iedere week naar de zee voeren om daar in zeewater te leren zwemmen? Gezonde maaltijden uitdelen, zelfs rijlessen geven,… Dat gaat toch niet? Op die manier verliezen we de kern van het onderwijs, want de tijd is nu eenmaal beperkt.”

Wat is wat u betreft dan de kerntaak?

Koen: “Hoofd, handen en hart, zeg ik altijd. Dat betekent niet dat alles wat we erbij nemen niet zinvol is. Maar de vraag moet altijd zijn: wat schrap je of wat doe je op minder tijd? En als we vaststellen dat er te weinig tijd is voor begrijpend lezen en rekenen, dan is er een probleem en moet daar opnieuw meer tijd aan besteed kunnen worden.  En dat gaat niet door er allerhande zaken aan toe te voegen.”

Er is altijd veel te doen geweest over het gebruik van de thuistaal op school en de N-VA heeft zich altijd uitgesproken als tegenstander.

Koen: “Om te communiceren en elkaar te verstaan heb je, tot spijt van wie het benijdt, in Vlaanderen de Nederlandse taal nodig. We hebben een grote democratiseringsgolf meegemaakt in ons Vlaams onderwijs. Ook toen waren er nieuwkomers, met name gastarbeiders. Kijk naar Zuhal Demir, maar ook Meyrem Almaci (Groen), hier uit mijn eigen gemeente Sint-Gillis-Waas, die de beste voorbeelden zijn wat die democratisering heeft betekend. Wat deden de leerkrachten tijdens de middagpauze? Die gaven toen veelal een verplicht taalbad Nederlands. Dat is erg emancipatorisch geweest voor heel wat kinderen van de eerste generatie, die wel onmiddellijk zijn kunnen gaan studeren. Dat is toch waarover het gaat? En dan begrijp ik niet dat een aantal van die mensen nu voor het gebruik van de thuistaal blijven pleiten. Dat is het omgekeerde van wat ze zelf hebben ervaren.”

Als overheid is uw macht in het onderwijs beperkt. Zou die uitgebreid moeten worden?

Koen: “Als we ergens vaststellen dat het echt niet goed loopt, vind ik wel dat we op een bepaald moment sneller en sterker moeten kunnen ingrijpen. We geven 18 miljard euro uit aan onderwijs. De enige grondstof die we hebben, bevindt zich tussen anderhalve en twee meter boven de grond. Dan moeten we als overheid toch tegen de maatschappij kunnen zeggen dat als we echt vaststellen dat het niet goed gaat, we snel en gericht kunnen ingrijpen.”

Dat proberen jullie onder andere te doen met de Vlaamse toetsen?

Koen: “Exact. Dat is de kanarie in de koolmijn. Vandaag de dag moeten de minister en het parlement afgaan op de onderwijsinspectie. Ten eerste zijn die gegevens zo meta dat we iets op kleinere schaal moesten hebben, ook voor de school zelf. Anderzijds is het ook opvallend dat de inspectie nooit de alarmbel heeft geluid voor wat we wél zagen in internationale vergelijkingen.”

 Hoe komt dat dan?

Koen: “Wel, blijkbaar lag de focus van de onderwijsinspectie in het verleden elders. Het ging daar meer over het leerproces dan over het resultaat en dat is opvallend. Want over het proces, de pedagogische aanpak, kunnen wij als overheid eigenlijk niets zeggen. Dan is het toch raar dat je vraagt aan de onderwijsinspectie om niet op resultaat, maar op proces te evalueren? Daarom is het goed dat we nu de Vlaamse toetsen hebben ingevoerd: voor waar het goed gaat, is dat een opsteker, maar waar het misgaat, kan de school zelf sneller ingrijpen en kunnen wij getrapt tussenkomen.”

Er was die Instagrampost van Conner Rousseau (Vooruit), die de vrijheid van onderwijs sterk in vraag stelde en als overheid het onderwijs in handen wilde nemen.

Koen: “Ik ben zelf een product van dat vrij onderwijs, ik heb zelf lesgegeven en onze kinderen zitten er. Ik ben dus de laatste die zegt: doe de tent dicht. Met de N-VA hebben wij altijd die vrijheid van onderwijs verdedigd en ik zal dat ook altijd blijven doen. Dat is namelijk net de motor van de kwaliteit van ons onderwijs: beter willen doen, sterker willen doen. Maar waar de verdedigers van de vrijheid van onderwijs mij een beetje kwijtraken, is het gegeven dat zij in plaats van de lat hoog te leggen, de lat naar beneden willen halen. We zagen in pedagogische wenken – die niet van de overheid komen – dat technisch lezen minder belangrijk was en er gefocust moest worden op leesplezier. Of dat bij Frans werkwoordvervoegingen niet meer gekend moesten zijn. Dan raak je mij kwijt. En dan hoef je er niet van te schrikken dat sommige krachten, onder meer bij Vooruit, zeggen dat ze meer grip op het onderwijs willen.”

“Voor mij is het vrij eenvoudig: ik wil een sterkere outputcontrole, maar minder controle op wat er voordien gebeurt. Maar als blijkt dat die manier waarop niet leidt tot de gewenste output, dan moeten we wel ingrijpen. En de hele teneur die er geweest is dat ambitieus zijn tegenover leerlingen slecht zou zijn, daar ben ik het niet mee eens. Wat panache, wat grinta, dat is niet slecht voor het welbevinden van leerlingen. Je ergens voor inspannen, kleine succesjes boeken, maar evengoed eens met je hoofd tegen de muur lopen, is ook mensvorming. Leren om de uitdaging durven aan te gaan, is erg belangrijk.”

“Ik geef nog een voorbeeld. Van leerlingen die voor Latijn kiezen, wordt gezegd dat het sterke leerlingen zijn. Dat is ook zo. Maar wat stellen we vast? Zij leren Nederlandse grammatica en syntaxis in het Latijn, omdat ze het niet meer in het Nederlands leren in de lagere school. De leerkrachten Latijn en Frans in de eerste graad secundair onderwijs moeten uitleggen wat het verschil is tussen een meewerkend voorwerp en een lijdend voorwerp. Dat kan toch niet? Grammatica, is dat het leukste wat er is? Neen. Is dat moeilijk? Ja. Maar het maakt wel dat je achteraf een zin kan maken en een zin kan lezen en begrijpen. Ergens in het onderwijs is het idee binnengeslopen, dat als het saai is, het niet gegeven moet worden. En bijgevolg rijden die leerlingen, ook in BSO en in TSO, in de miserie bij Frans. Maar zij zullen ook in de miserie rijden als ze een moeilijke tekst van een gsm-contract krijgen, omdat ze de zinnen niet begrijpen. En het is niet de overheid die zinsontleding schrapte. Dat gebeurde in de leerplannen van de koepels.”

Die kentering is nu wel ingezet.

Koen: “Ja, maar we hebben er wel twintig jaar over gedaan, hé. Bij de vorige regeringsonderhandelingen werd nog betwist of de kwaliteit van het onderwijs wel achteruitging. De koepelhoofden zijn de vorige legislatuur, toen we zo slecht scoorden op Nederlands, met het busje naar Nederland gereden om te kijken hoe zij het deden. Maar de onderwijskwaliteit was er even erg achteruitgegaan.”

Welke landen moeten we dan wel als voorbeeld nemen?

Koen: “Estland en Ierland. Want wat hebben ze daar gedaan? Een strikt, kennisrijk curriculum. Opnieuw syntaxis. Sommige zaken moet je gewoon via directe instructie aanleren. ‘Nog’ en ‘noch’ zijn iets anders. Dat moet je aanleren.”

“Je kunt de maaltafels samen ‘ontdekken’, maar op een bepaald moment moet je ze vanbuiten leren. Je kunt bij aardrijkskunde dingen ontdekken, maar je hebt hier Beveren-Waas en in West-Vlaanderen ook Beveren-Leie. Ja, als we afspreken in Beveren en je hebt geen idee, en je vertrekt in Brussel en de gps stuurt je langs de E40 richting West-Vlaanderen… Als er dan nergens een belletje gaat rinkelen, hebben we een probleem. Daarom is een basiskennis voor alle leerlingen, of ze nu in TSO, KSO, BSO of ASO zitten, belangrijk. Want dat is de reden waarom ze u in uw leven niet gaan bedotten.”

“Zelf gaf ik wetgeving in TSO en BSO. Ik gaf hen altijd de opdracht om hun abonnementscontract van hun gsm mee te nemen. Drie vierde van hen wist niet eens meer waar dat contract was. Maar ze kochten wel allemaal een gsm van 1 euro, waardoor ze vasthingen aan een contract. Dat is wiskunde, begrijpend lezen en snel kunnen rekenen. Dat is gewoon basis. En ik merk bij leerkrachten dat ze dat heel graag terug zouden willen geven, en terecht.”

Waarom gebeurt dat niet?

Koen: “We hadden het net over die grammatica. De eindtermen zijn sinds 1997 niet meer veranderd. Toen ik op school zat, kregen we dat nog. Nu niet meer. Dat ligt dus puur aan de leerplannen en de boeken. Die worden gemaakt door de koepels of uitgeverijen op vraag van de koepels, niet van de overheid. Wij leggen enkel minimumdoelen op, geen maximumdoelen. Er zijn leerkrachten die inderdaad zeggen dat ze bepaalde zaken vroeger wel gaven en nu niet meer. Mijn boodschap aan hen is zeer duidelijk: u mag dat wél nog geven, doe het alstublieft. Wees ambitieus. Als er iemand komt zeggen dat leerlingen geen woordsoorten meer moeten kennen, wil dat niet zeggen dat je dat niet meer mag geven. En als iemand zegt dat iets moet, of iets niet mag van Brussel, vraag naar het decreet waarin dat staat. Ik kan u verzekeren dat dat decreet niet bestaat.”

Hebben die onderwijskoepels te veel macht?

Koen: “Ik heb wel een evolutie gezien. Vroeger zat de slagkracht meer in de scholen en die gingen daar effectief mee aan te slag, terwijl die macht nu wat meer geconsolideerd wordt. Ik betreur dat, want die diversiteit aan scholen en de verschillende manieren van aanpak, waren de sterktes. Ik stel vandaag al vast dat in één van de grote koepels quasi iedere school richting dezelfde eenheidsworst aan het werken is. En men wil dan al die scholen samenvoegen tot grotere scholen, waarbij alles geïntegreerd is en dergelijke. Dat zorgt er ook voor dat leerkrachten minder eigenaarschap over ‘hun’ school ervaren.”